zondag 20 december 2009

mijn vriendschap met jezus - lars husum

Wanneer de succesvolle Deense zangeres Grith Okholm en haar man Allan bij een verkeersongeval omkomen, blijven de dertienjarige Nikolaj en zijn oudere zus Sanne alleen achter: verweesd maar financieel onafhankelijk. Ze zonderen zich af en sukkelen zo in een ongezonde broer-zus-symbiose. Als hij vreest dat zijn zus hem niet graag genoeg meer ziet, besluit hij haar de stuipen op het lijf jagen om haar weer van hem te laten houden. Hij ontpopt zich - in een waas van drugs, agressie en zelfmoordpogingen - tot een kleine, veelbelovende psychopaat. Hij bereikt zijn dieptepunt wanneer hij zijn vriendin het ziekenhuis inramt. Ten einde raad pleegt Sanne, zijn beschermengel, daarna zelfmoord. Voor Nikolaj volgt een afdaling in een hel van schaamte, schuldgevoelens, angst en verdriet.

Tot zover de aanloop die Lars Husum in Mijn vriendschap met Jezus nodig heeft om tot zijn uitgangspunt te komen: wat doe je als Jezus plots opduikt in je appartement? Of beter: een gespierde langharige onbekende die zichzelf als Jezus Christus voorstelt? Nikolaj probeert hem eerst de kop in te slaan met een asbak en wil daarna, als een oudtestamentische Jakob, de worsteling aangaan - maar ook in de 21ste eeuw is Jezus veel te sterk.

Jezus wil van Nikolaj een beter mens maken en hem opnieuw leren liefhebben. Om dat plan te kunnen uitvoeren, eist Jezus een opmerkelijke omkering van enkele cruciale waarden uit de seculiere traditie: hij moet, als ongelovige, volledige overgave tonen aan de raad van Jezus, en hij moet zijn zelfstandigheid opgeven en zichzelf afhankelijk maken van zijn vrienden. Samen zetten ze daarop een herstelexpeditie op touw, om Nikolaj te laten boeten op weg naar de verlossing.

Lars Husum, een debutant uit de brede entourage van de filmregisseur Lars von Trier, heeft van deze tegendraadse en ontregelende zwarte komedie intussen al de filmrechten verkocht. Dat is niet verwonderlijk: Husum schrijft bijzonder vlot, houdt het tempo hoog en countert zijn ontluisterende realisme met absurde elementen. Het resultaat: een ongewoon boek over de kracht van de liefde, verhuld als een relaas van een 'fucking merkwaardig' leven. Niet echt diepgaand, wel onderhoudend.

Lars Husum / Mijn vriendschap met Jezus / vertaling: Kor de Vries / Nieuw Amsterdam / 304p / recensie 'Jezus is je vriend' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

de daisy sisters - henning mankell

De Zweed Henning Mankell (1948) is in België vooral bekend voor zijn thrillers over Kurt Wallander, maar hij schrijft ook literaire romans. De Daisy sisters, een vroeg werk uit 1982, negen jaar voor zijn eerste Wallander-verhaal, wordt als zo'n literaire roman in de markt gezet, als tegengewicht voor de thrillers. Jammer genoeg wil dat vooral zeggen dat Mankell er alle spanning heeft uitgelaten.

De Daisy sisters is een 634 pagina's dikke panoramische roman over drie generaties vrouwen, van begin jaren '40 tot begin jaren '80. De Zweedse neutraliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog, de consolidatie van de welvaartsstaat en de economische groei tijdens de jaren van de sociaaldemocraat Tage Erlander, de communistische tegenbeweging en de Koude Oorlog: die dingen vormen het decor waartegen de levens van Elna, Eivor en Linda zich ontvouwen.

Op haar zeventiende heeft Elna de wereld aan haar voeten - tot ze na een verkrachting zwanger blijkt. Ze bevalt van Eivor, en maakt meteen kennis met de grenzen aan haar vrijheid.

De Daisy sisters is te lezen als Mankells commentaar op het gezegde van George Santayana: ook wie de geschiedenis kent, is blijkbaar gedoemd om ze te herhalen. Dat is in het geval van Elna, Eivor en Linda niet het beste nieuws van de wereld; de familiekroniek is een aaneenschakeling van tienerzwangerschappen, verkrachtingen, abortussen, huiselijk geweld, ongerealiseerde verlangens en voortijdig geïmplodeerde dromen.

Schering

In het Zweden van De Daisy sisters is sociale ellende schering en inslag. Over de jaren veranderen de mores - de moderniteit sluipt binnen, de positie van de vrouw in de maatschappij verandert - en dat biedt wel nieuwe kansen, maar de problemen blijven dezelfde. De vraag dringt zich op: in hoeverre kan iemand zelf de verantwoordelijkheid voor zijn leven opnemen? Is het mogelijk de fouten van je ouders te vermijden?

De voorspelbare want zich herhalende patronen leiden niet direct tot opbeurende literatuur. Mankell schetst een interessant tijdsbeeld, met enkele veelbelovende personages, maar gaat kopje onder in een vloedgolf van treurig fatalisme en miserabilisme. De Daisy Sisters kreunt bovendien onder een gebrek aan spankracht en is gewoon te lang. Ons ontgaat de relevantie van de vertaling 27 jaar na publicatie.

Henning Mankell / De Daisy Sisters / vertaling: Edith Sybesma / De Geus / 633p / recensie 'Miserie in drievoud' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

het wenshuis - anne b. ragde

Drie broers die mekaar al jaren niet meer hebben gezien vieren samen kerst op de familieboerderij, kort nadat hun moeder gestorven is. De oudste zoon Tor heeft de boerderij overgenomen en woont er alleen met zijn vader; de twee andere zonen zijn een ongetrouwde begrafenisondernemer en een homoseksuele etalagedesigner. Ook Tors onwettige en geheime dochter Torunn is gekomen, op uitdrukkelijke vraag van haar stervende grootmoeder. Zij is 37, dierenarts, en heeft haar vader nog nooit gezien, maar ze voelt zich voor hem verantwoordelijk.


De houding van de broers is eenvoudig: ze draaien rond alles heen- het belangrijkste ligt in de stiltes tussen de nietszeggende algemeenheden die ze uitwisselen. Als Torunn beseft hoe haar vader en grootvader leven, volledig afgezonderd van de wereld, huilt ze om hun verspilde levens. Tor is een ongenietbare zonderling. Hij komt moeilijk rond en is alleen geïnteresseerd in zijn varkens - voor hem is de moderniteit iets wat andere mensen overkomt.


Leugens en wensen


Na kerst vertrekt iedereen terug naar huis, maar de boerderij laat niemand nog los. Het is voor auteur Anne B. Ragde het vertrekpunt om, in het licht van het spanningsveld tussen moderniteit en traditie, te exploreren in welke mate mensen hun wortels kunnen loslaten. Vooral voor Tors dochter Torunn zijn er verregaande gevolgen. Kan ze het maken om terug te gaan haar leven in de stad, alsof er helemaal niets is gebeurd?


Het wenshuis is het middelste deel van een trilogie. Eerder werd het eerste deel vertaald als Het leugenhuis. Sinds Ragde in 2004 het eerste deel van haar Neshov-trilogie publiceerde, is Noorwegen in de ban van de lotgevallen van de familie. Ragde verkocht vele honderdduizenden boeken, en één miljoen mensen ging naar de verfilming kijken - niet slecht in een land met net geen vijf miljoen inwoners.


Die immense populariteit hoeft niet te verbazen, want net als het eerste deel van de trilogie draagt ook Het wenshuis het keurmerk Ragde: boeiend verteld, strak geschreven en afwisselend relativerend, grappig, ontroerend, vervreemdend en onbarmhartig. Of ze nu schrijft over de donkere geheimen van een probleemgezin of over de finesses van vitrinedesign, varkensfokkerij, hondenfluisteren en Swarovski-esthetiek, steeds blijft Ragde trouw aan de voornaamste regel van haar poëtica: romans moeten toegankelijk zijn. Het wenshuis is, binnen die krijtlijnen, echt vakwerk.


Anne B. Ragde / Het wenshuis / vertaling: Marianne Molenaar / De Geus / 319p / recensie 'Verspilde levens op de boerderij' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

de grens - riika pulkkinen

Riika Pulkkinen is mooi, jong en intelligent. Die combinatie staat garant voor commercieel succes, en dat is in dit geval helemaal terecht: Pulkkinen wordt in Finland beschouwd als een van de grootste talenten van een nieuwe generatie schrijvers. In haar debuutroman De grens lijkt ze iets van de ziel van de Scandinavische literatuur bloot te leggen - de dood waart over alle pagina's, zelfmoord is een levensoptie, seks is bijzonder explicieten alles ademt tomeloze melancholie. Ze heeft de twee verhaallijnen over Mari en Anja bovendien geraffineerd verweven met de klassieke tragedie Antigone en alles opvallend strak en gedoseerd opgetekend.

Krassen tegen de angst

Mari is zestien. In haar eenzaamheid, en omdat het zo hoort, experimenteert ze met liefdeloze seks, maar haar passie ligt in zelfverminking. Door in haar armen te krassen, probeert ze haar angst buiten te sluiten - op haar huid tekent ze de krijtlijnen voor de hoop. Het is ook een manier om haar verlangen te verdringen- als ze snijdt, verlangt ze nergens anders naar. Tot ze verliefd wordt op haar leraar literatuur en met hem een seksuele relatie begint. Hij geeft haar de contouren die ze nodig denkt te hebben om te kunnen leven.

De man van haar tante Anja heeft alzheimer. Zijn werkelijkheid is aan scherven gevallen. Eerst verdwijnen de herinneringen - als die weg zijn, volgen de verlangens. De hare blijven bestaan, en dient ze op een andere manier te kanaliseren. Wel is er nog liefde, en heel veel mededogen - Anja ontdekt een gedenkschrift van haar man, waarin hij alles over haar documenteert om het zich niet te hoeven herinneren.

De man van Anja heeft nog één verlangen: de dood - alleen kan hij dat zelf niet meer invullen. Anja, professor gespecialiseerd in de klassieke tragedie, heeft verschillende zelfmoordpogingen achter de rug; maar ze heeft tijdig beseft dat herinneringen 'de zinvolheid van elk afzonderlijk moment' aan het licht kunnen brengen. Ook Mari beschouwt de dood als ultieme mogelijkheid.

Gevaarlijk terrein

Waar seks en dood samenkomen, loert macht om de hoek. De machtsbalans in de relatie tussen Mari en haar getrouwde leraar kan nooit in evenwicht zijn. Hij zet er zijn job en gezin voor op het spel - Mari haar zielenheil en haar leven.

In het restant van de liefdesrelatie tussen Anja en haar man gaat het om de meest extreme vorm van macht: die over leven en dood. 'Dood me en red me', smeekt haar man. Haar belofte hem te helpen voor hij zijn herinneringen verliest, maakt haar verantwoordelijk, al brengt het haar, zoals Antigone ten opzichte van Creon bij Sophokles, op gevaarlijk terrein.

Pulkkinen laat de verhaallijnen hun afloop tegemoet denderen. Dat is niet altijd even bevorderlijk voor de spanning, maar werpt wel relevante vragen op over het lot en de vrije wil van de mens. Past hier mededogen of schuldgevoel? Pulkkinen overschrijdt voortdurend de grenzen tussen genot en geweld, kunst en leven, leven en dood, en goed en fout, maar blijft triomfantelijk overeind. De vele mooie zinnen en verstilde beelden die ze produceert, maken haar tot een bijzonder beloftevolle schrijfster.

Riika Pulkkinen / De grens / vertaling: Lieven Ameel / De Arbeiderspers / 318p / recensie 'Seks, dood en macht' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

zondag 11 oktober 2009

hässelby. het demonteren is begonnen - johan harstad

‘Ze vermoorden ons een voor een, Albert. Vergeet dat niet,' zegt Bertil Åberg tegen zijn zoon Albert. Het is zomer 1986, amper enkele maanden na een pijnlijke breuk in de Zweedse geschiedenis: de moord op eerste minister Olof Palme op 28 februari 1986. Met Palme stierf de laatste architect van ‘Het Volkshuis', de Derde Weg tussen kapitalisme en communisme, een hoeksteen van de Zweedse sociaaldemocratie.

Bertil is verbitterd omdat zijn zoon Albert de Stockholmse voorstad Hässelby ontvlucht is om te ontkomen aan de verstikkende vader-zoonband.

Albert kocht een interrailticket naar Hamburg, belandde via een excentrieke zakenman in Hongkong, miste op de terugweg zijn vlucht vanuit Parijs en werd daar in een park stapelverliefd op de Duitse Leni. Hij beleefde er de tijd van zijn leven: een sprankelende liefde met de geur van alle zomers uit zijn kindertijd.

Hoe domweg gelukkig Albert ook was, op een dag laat hij Leni achter om terug te keren naar zijn vader. Hij gaat in Hässelby werken in een elektronicawinkel, en incarneert zo zijn hele generatie, met ‘te grote ideeën en te bescheiden talenten', die ‘in de schaduw van de verroeste zuilen van Het Volkshuis' uiteindelijk genoegen nam met wat er te krijgen was.

Wanneer zijn vader sterft, is Albert 42. Hij maakt de balans van zijn leven op. Het overlijden van zijn vader is het einde van een onleefbare afhankelijkheid — en dat voelt als een bevrijding. Daarmee eindigt het wervelende eerste deel van Hässelby, dat Harstad in één gulp neergepend lijkt te hebben. Hij is in topvorm: hij maakt scherpe analyses over de welvaartsstaat, schrijft gulzig over de liefde en Arthur Koestlers theorie over het toeval, ziet daar een kosmisch sturend principe in, en goochelt als een taalvaardige tovenaarsleerling met intertekstuele en culturele verwijzingen.

Demon

Dan volgt er een totale omslag. Albert is nu wel vrij, maar hij is al 42. Zijn bevrijding komt te laat, want nu hij vrij is, kan hij niet meer weg — hij heeft de plaats van zijn vader ingenomen. Aan het firmament verschijnt een zwarte zon; Albert sukkelt in een depressie. Zijn fascinatie voor Koestler slaat om in paranoia, die gevoed wordt door vreemde gebeurtenissen: er schijnt licht op onmogelijke plaatsen, personen duiken onverwacht op en verdwijnen al even onverklaarbaar en de wetten van de fysica worden uitgedaagd. Zijn de visioenen, soms letterlijk uit Twin Peaks, en warrige ijlsequenties depressieve wanen, of net symptomen van een kristalhelder en ‘dieper', onwerelds begrip?

Het besef van een verspild leven heeft nood aan een ander ritme en een andere toon: Harstad kiest voor een claustrofobische intensiteit. De sturende rol van het toeval, het onmiskenbare onbehagen en de krankzinnige, maar door zijn interne samenhang wel volstrekt geloofwaardige logica doen bijwijlen aan Haruki Murakami denken.

Harstad laat alles uitmonden in een apocalyptische finale waarin Albert letterlijk zijn demonen tegenkomt. Zijn leven is, in tegenstelling tot wat hij dacht, niet onopgemerkt voorbijgegaan. Hij is een observatieobject dat ‘de verwachtingen' niet heeft waargemaakt, en het dus niet verdient in stand te worden gehouden.

De persoonlijke nederlaag van Albert is belangrijk voor het Zweden na Het Volkshuis. De perfect gestroomlijnde maatschappij heeft cohorten waarnemers gecreëerd: niemand doet of zegt nog iets — men kijkt alleen maar toe. Hässelby gaat over de tragische ethiek van de waarnemer die alles teloor ziet gaan, maar zelf niets onderneemt. Zelfs niet als het einde van de wereld eraan komt.

In die wisselwerking tussen petite histoire en groot verhaal ligt de kracht van Johan Harstad. Het is een heksentoer die hij ook al uithaalde in zijn debuutroman Buzz Aldrin, waar ben je gebleven?, waarin hij trouwens ook zijn hoofdpersonage in de meest afgrondelijke eenzaamheid een depressie liet doormaken.

Opoffering

Hässelby is geschreven met de schaamteloze ambitie die eigen is aan beeldenstormers. Harstad etaleert een fascinerend fatalisme in een tijd waarin de grote verhalen hun kracht hebben verloren. Hij laat je na een wilde rit op een emotionele roetsjbaan volledig ontregeld achter.

Hij bezit ook de meedogenloosheid van de groten. Albert Åberg verwijst naar de hoofdpersoon van een populaire Zweedse kinderboekenreeks. Harstad heeft hem, tot afgrijzen van vele Zweden, volwassen laten worden en met alle zonden van de wereld beladen. Door Albert op te offeren, kan hij zelf verder leven. Dat opent schitterende perspectieven.

Johan Harstad / Hässelby. Het demonteren is begonnen / vertaling: Paula Stevens / Podium / 350p / recensie 'Scherp en gulzig' gepubliceerd in De Standaard der Letteren


zondag 21 juni 2009

vreselijk gelukkig - erling jepsen

Dat er van de vier romans van de Deen Erling Jepsen al twee verfilmd zijn, kan bezwaarlijk verwonderlijk worden genoemd. Jepsen (1956) leeft sinds zijn debuut als radiohoorspelschrijver in 1977 van zijn pen en heeft als toneelschrijver en scenarist voor tv gewerkt. Frygtelig lykkelig, een roman uit 2004 die nu vertaald is als Vreselijk gelukkig en verfilmd als Terribly happy (zie DS 9.6.2009), is zijn derde roman, en de tweede die in het Nederlands beschikbaar is. Eerder werd ook al het prima De kunst om in koor te huilen vertaald (DSL 5.9.2008) en met succes verfilmd.

De verfilming van Terribly happy is van de hand van Jepsens landgenoot Henrik Ruben Genz en wordt het Deense antwoord op de gebroeders Coen genoemd. Evenmin verwonderlijk: Jepsen heeft net als de Coens een patent op tragikomische neo-noirverhalen en houdt van hoofdpersonages die op de ladder in de put der algehele debiliteit een stuk dichter bij de bodem staan dan u en ik.

Om terug te keren naar Vreselijk gelukkig: Robert Hansen heeft het niet helemaal getroffen. Hij lijkt op Stan Laurel en sleept als dertiger al mislukkingen als politieagent, echtgenoot, vader en zoon achter zich aan. Hansen wordt overgeplaatst van Kopenhagen naar het afgelegen dorpje Højer in Zuid-Jutland om er als dorpsagent een nieuw leven te beginnen.

'Het zou goed zijn als je eens succes had', zegt zijn moeder. Maar zijn kansen op succes krijgen een fikse knauw als de dorpelingen bij zijn aankomst zijn bijnaam ('het weekdier') al blijken te kennen. Het dorp is, achter de gevels in de stille straten, een onontwarbaar kluwen van onduidelijke machtsverhoudingen en persoonlijke agenda's. Er heerst een bijzondere logica: de dorpelingen lossen hun problemen zelf op, zonder externe autoriteiten.

De naïeve, oedipaal bezwaarde en poëzieschrijvende dromer in uniform die Hansen is, blijkt al snel te zwak om zijn hooggestemde idealen van recht en rechtvaardigheid te verwerkelijken. Wanneer hij verliefd wordt op de knappe, maar getrouwde Ingerlise zet hij een ontsporend mechanisme van eros en thanatos in gang, met een even schokkende en pijnlijke als lachwekkende ontknoping.

Sprekende kat

Jepsen zet met Vreselijk gelukkig een grote stap vooruit op zijn uitgestippelde pad: het eerherstel van de streekroman. Alle vier zijn romans gaan over Zuid-Jutland - Højer ligt vlakbij Gram, waar Jepsen en regisseur Genz vandaan komen. Met Genz, een jeugdvriend, publiceerde Jepsen vorig jaar nog zijn jeugdherinneringen over Gram.

Niet dat Jepsen streekromans schrijft zoals we die kennen. Als lucide chroniqueur van het plattelandsleven neemt hij consequent een loopje met de genreconventies. Dat doet hij in Vreselijk gelukkig nog nadrukkelijker dan in vroeger werk. Hij heeft zijn verhaal met ronduit surrealistische en groteske elementen geïnjecteerd en rijgt de memorabele scènes aan elkaar: drinkgelagen van Hansen en zijn verlamde moeder op het ritme van de voetbaluitslagen, een rolstoelstriptease, een drinkduel met de dorpscowboy, incontinentieproblemen en, net zoals in Murakami's Kafka, adviezen van een sprekende kat. Vreselijk gelukkig is een orgie van bevreemdende en onbarmhartige ontluistering.

Jepsen balanceert vaardig op het snijpunt van het hilarische, ontroerende en pijnlijke. Waar mindere goden zonder twijfel pardoes in het ravijn van het ordinaire zouden zijn getuimeld, is Jepsens aanpak fascinerend ontregelend. Hij is, net als Arnon Grunberg, een grootmeester van de tragikomedie. Hoe harder we lachen en hoe meer we onszelf moreel en intellectueel superieur voelen, hoe luider het verdoken leed van het dorp schreeuwt.

Idioten

Het platteland is bij Jepsen het decor voor de grote menselijke thema's, vergelijkbaar met de klassieke streekromans, maar dan wel met een interessante draai. De enige die nog denkt in termen van de tegenstelling tussen de verdorven stad en het zuivere platteland, is Robert Hansen. Hij vindt de streekbewoners weliswaar 'boers, maar onbedorven en goedhartig' - terwijl het onbetrouwbare, prottende polderidioten zijn met flaporen, een kromme rug en rubberlaarzen. Door de wereld buiten de deur te willen houden, hebben ze een benepen tragisch universum van huiselijk geweld, overspel, drankmisbruik en achterklap gecreëerd - net als in de grote stad.

Buiten het dorp ligt een moeras - een metaforische plaats waarin geheimen worden verzwolgen. Wat opduikt uit het moeras, wordt gewoon weer teruggeduwd. Wat ongezien en uitgesproken blijft, bestaat immers niet - daarom is de schuldvraag hoogstens secundair.

Hansen kan zich met zijn vertrouwde morele maatstaven niet redden en conformeert zich noodgedwongen aan de lokale gewoontes.

En kijk: meteen gaat alles prima in Højer. Hansen krijgt complimenten voor zijn puike werk. Hij beseft dat hij gelukkig is, vreselijk gelukkig. En het dient, met dank aan Erling Jepsen, gezegd: wij met hem. Onbehagen kan soms verrassend aantrekkelijk zijn.
Erling Jepsen / Vreselijk gelukkig / vertaling: Diederik Grit en Edith Koenders / Cossee / 240p / recensie 'Als je eens succes had' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

vrijdag 1 mei 2009

de chirurgijn van de koningin - agneta pleijel

Op de achterflap van De chirurgijn van de koningin staat dat Agneta Pleijel een roman heeft geschreven in de geest van Het bezoek van de lijfarts. Dat klopt - en Pleijel is niet de enige die zich in het kielzog van Per Olov Enquist begeeft. Het boek van Enquist uit 1999 was de blauwdruk van een prominent genre in de Scandinavische literatuur van het voorbije decennium: de grondig gedocumenteerde en niet zelden op waarheid berustende historische roman.

De chirurgijn uit de titel is Herman Schützer, een befaamd vroedmeester in het achttiende-eeuwse Stockholm. Schützer begint zijn carrière als barbier in een tijd waarin die hun activiteiten niet tot baarden en haren beperkten, maar ook etterende ledematen amputeerden. Hij werkt zich op tot geneesheer-directeur van de Chirurgische Sociëteit en archiater van het Zweedse koningspaar; het is zijn ambitie de chirurgie, ooit een verdacht ambacht, te verheffen tot wetenschap.

Aan de hand van drie gevallen - een zwangere dwergin, de moriaan van de koningin en een zwanger meisje dat weigert te bevallen - ontplooit zich rond Schützer een strijd tussen de chirurgijnen enerzijds en de medici, volgelingen van Linnaeus, anderzijds. Het is in principe een wetenschappelijk conflict, maar het heeft ook ordinaire economische motieven: de invloed aan het hof.

Onpeilbaar

Het conflict leidt de ondergang van Schützer in. 'Iedere gebeurtenis op zich hoeft niets te betekenen. Haken ze in elkaar dan kunnen ze verwoestend worden. Het een stapelt zich op het andere en de wereld begint in zijn voegen te kraken.'

Ironisch genoeg leidt Schützers obsessie met zijn werk ook tot vervreemding van zijn jonge echtgenote Nella. Schützers primaire interessegebied is de vrouwengeneeskunde, omdat in de vrouw het geheim van de oorsprong schuilt, zoals de schilder Courbet ooit plastisch aantoonde. Maar die interesse is wetenschappelijk, niet menselijk of romantisch. Hij slaagt er niet in bij Nella de herinnering aan haar jeugdliefde uit te wissen.

Pleijel haalt niet het niveau van Enquist. Haar stijl - korte, droge zinnen - is beperkter en verhaaltechnisch is ze minder elegant; al te veel verhaallijnen eindigen met een loper, de dood van het personage. Toch is de De chirurgijn van de koningin een goed boek.

Want de heroïsche strijd van Schützer om zoveel mogelijk medische kennis te vergaren en de mensen uit de duistere middeleeuwen naar de verlichting te leiden, brengt hem aan de rand van onpeilbare afgronden. 'Waarom greep De Allerhoogste niet in? Waar hield Hij zich al die tijd eigenlijk op?' vraagt Schützer zich af. De eenzaamheid in zijn huwelijk weergalmt metafysisch in het lijden van alle mensen die hij niet kan helpen. Hij beseft: de wetenschap leidt onvermijdelijk tot 'de geringschatting en vernedering van de mens en het ontbreken van voorzienigheid, genade en verlossing'.

Zijn kennis en de mythologie van de schepping zijn twee communicerende vaten, maar de mens heeft verhalen nodig. Zonder verhalen is de mens werkelijk verlaten, omdat hij zichzelf zo buiten de schepping plaatst - en dat besef moet Schützer helemaal alleen dragen.

Agneta Pleijel / De chirurgijn van de koningin / vertaling: Lia van Strien / De Geus / 219p / recensie 'Het geheim van de oorsprong' gepubliceerd in De Standaard der Letteren

dinsdag 17 maart 2009

weekend - trude marstein

De jonge Noorse schrijfster Trude Marstein is populair bij de Scandinavische critici. Op haar naam staan vier romans, een essaybundel, een toneelstuk en een kinderboek – en ongeveer evenveel literaire prijzen. Met Weekend levert ze haar meest ambitieuze roman tot nog toe af. Het is het verhaal van het feest dat Karoline Skramnes geeft voor haar vijftigste verjaardag – een kleine Noorse stad, een weekend in juli. Karoline heeft een verantwoordelijke functie bij  Grøstad, is getrouwd met Egil en is ontzettend aantrekkelijk: ‘Alle mannen zijn verliefd op Karoline en doen verwoede pogingen om dit te verbergen. Alle vrouwen haten Karoline en doen verwoede pogingen om dit te verbergen’.

Op het feest houdt haar man Egil, van wie iedereen zich afvraagt hoe hij aan zo’n vrouw is geraakt, een vreemde, meedogenloze speech. Naast liefdevol en aanhankelijk kan Karoline ook ‘egoïstisch, onverschillig, onberekenbaar en boosaardig’ zijn, zegt hij. Zijn betoog past niet in de feeststemming. Dat Karoline nog voor middernacht van haar eigen feest verdwijnt, past evenmin – zou er een causaal verband zijn?

Daarmee hebt u de centrale verhaallijn gehad. Klinkt allemaal niet zo bijzonder, zegt u? Toch is het dat wel. Het ambitieuze en ongewone van Weekend zit in de manier waarop het verhaal gebracht wordt. Marstein is creatief met focalisatie en vertelt haar roman afwisselend door de ogen van liefst 118 personages, die allemaal iets met Karoline te maken hebben – wij hebben het niet nageteld, maar het staat op de achterflap. De lezer springt voortdurend van de ene verteller over op de andere, elk met zijn eigen verhaal, en voelt zich daarbij als een kind dat in een cirkel vriendjes in het rond wordt geduwd: overrompeld en uitgelaten, maar ook een beetje duizelig.

Het procédé van de wisselende focalisatie laat Marstein toe belangrijke verhaalsituaties steeds verder uit te benen vanuit verschillende invalshoeken. Haar ambitie reikt namelijk verder dan het verjaardagsfeest. Uit de fragmentatie van haar caleidoscoop komen universele menselijke thema’s tevoorschijn: schande, vergeving, liefde, dood, schaamte, lust. Ook in Noorwegen zijn seksuele relaties hopeloos complex en proberen mensen vruchteloos om genot aan hun lichamen te ontwringen. En disfunctionele gezinnen zijn geen alleenrecht van een Noord-Amerikaans suburbia.

Als allerlaatste in deze polyfone roman krijgt Karoline zelf het woord, voor het eerst. In een sterke slotmonoloog knoopt ze enkele losse eindjes aan elkaar en onthult ze haar handelingsmoraal: ‘haal jezelf geen schaamte en leegte op de hals’ – het is een lovenswaardige instelling, maar over de resultaten in haar eigen leven kan gediscussieerd worden.

Trude Marstein heeft met Weekend een steeds verder uitdijende verhalenoceaan gebaard. De kunst is daarin is te blijven dobberen, want 480 pagina’s is te lang, en 118 vertellers van het goede te veel. Weekend balanceert dan ook soms gevaarlijk op de slappe koord tussen stijloefening en spannend verhaal. Maar uit de totaalconstructie en uit elke afzonderlijke zin spreken zo veel bezieling en vakmanschap dat het verhaal geschreven lijkt in één grote gulp, in één grote gedachtestroom, zij het dan uit verschillende monden en hoofden. En dat wekt bewondering. Marstein overtuigt nog niet volledig, maar is absoluut een schrijfster om in de gaten te houden.


Trude Marstein / Weekend / vertaling: Maaike Lahaise / Houtekiet/Atlas / 480p

zaterdag 7 februari 2009

komt dat zien - lotta lundberg

Het is 1932. Glauer en Ka, een gewone en een hermafrodiete dwerg, werken in een freakshow op Coney Island - Glauer, de spreekstalmeester, heeft een akkoordje gesloten met dokter Couney: hij voorziet de dokter van lotgenoten voor gewaagde medische experimenten in ruil voor hulp bij de realisatie van zijn grote droom: naar Europa gaan en daar een eigen, hoogstaander artistiek gezelschap oprichten - ook dwergen moeten klein beginnen.

Glauer heeft zich tot leider van de dwergen opgewerkt omdat hij het beste beseft dat je je tekortkomingen kunt overwinnen door er iets bijzonders mee te doen. En omdat hij gemerkt heeft dat mensen een voorliefde voor vernedering hebben.

Hete grond

Uiteindelijk versieren Glauer en Ka, verkleed als kerstkabouter, een plaats op de boot richting Duitsland, waar ze Verner en Nelly leren kennen, respectievelijk de kleinste man ter wereld en een mulatdwerg.

Duitsland symboliseert de culminatie van de Europese beschaving en verlichting, maar er is net een nieuwe kanselier: Adolf Hitler. Aanvankelijk manifesteert hij zich als de apostel van de verandering, maar die verandering blijkt alleen voor de uitverkorenen weggelegd. De dwergen zien de intolerantie tegen wat anders is, escaleren; er komen razzia's, Joden worden gestigmatiseerd, zieken en gehandicapten verdwijnen en er gaan geruchten over eugenetische programma's.

'De mensen hier lijken langzaam maar zeker de rol van Faust op zich te nemen. Ze verkopen hun ziel, terwijl Mephisto in de coulissen staat te gniffelen', schrijft Glauer. De grond wordt hen te heet onder de voeten: op 20 april 1935, de 46ste verjaardag van Hitler, vertrekken ze naar Stockholm.

Daar heeft ene Bergsson een ministad voor dwergen ingericht waar ze in vrede en veiligheid kunnen samenleven. Alleen zijn de dwergen ook in zijn amusementspark een circusattractie; in hun stadje worden ze door het publiek geobserveerd in hun dagelijkse bezigheden.

Glauer beseft: 'Niemand is armoedig in zijn eenzaamheid. Het is de blik, altijd alleen de blik.' Stockholm is niet beter dan Berlijn of New York: uiteindelijk vinden de dwergen nergens het perspectief op waardigheid dat ze zochten.

Freaks

Lotta Lundberg toont in Komt dat zien de zwarte rand van de Zweedse heilstaat. De sociaaldemocratie verlangde zo naar een utopie dat de prijs quasi ongemerkt te hoog werd: er kwam een sterilisatiewetgeving en experimenten met eugenetica, en gezondheid - conformiteit aan de lichamelijke norm - werd het hoogste goed. Komt dat zien is een geslaagde spiegel van het burgerlijke milieu in de jaren '30.

Lundberg schetst een eenzaam universum zonder compassie en zonder god - want welke god schept monsters en freaks, mensen die alleen op de wereld zijn om uitgelachen te kunnen worden? Ze probeert postuum waardigheid te verlenen aan het leven van de dwergen, bij uitstek 'anders' dan 'de anderen'; ze heeft een monument opgericht tegen het vergeten - want het is zoals ze zelf zegt: 'Met iedere bibliotheek die gesloten wordt, raakt Zweden een beetje compassie kwijt'.

Lotta Lundberg / Komt dat zien / vertaling: Ydelet Westra / De Geus / 382p / recensie 'Dwergen kijken' gepubliceerd in De Standaard der Letteren