zaterdag 22 november 2008

'ik laat een hoekje van hun leven zien' - interview met jens christian grøndahl

Jens Christian Grøndahl is een man van stand. Hij ontvangt in een hotel op de Herengracht in Amsterdam. Aan de muur hangen, tot zijn grote tevredenheid, werken van Appel, Corneille en Jorn - het ideale decor om Cobra te vieren: Amsterdam levert de locatie, Brussel de vragen en Kopenhagen, met bedachtzame stem, de antwoorden.

Uw nieuwe roman is weemoedig, heeft een beperkte plot en draagt de sporen van Proust, Flaubert en Stendhal. Kortom, het is een typische Grøndahl. Ziet u het als een uitdaging om critici te overtuigen?


'Hoewel ik voor iedereen schrijf, ga ik er niet van uit dat iedereen iets aan mijn boeken heeft. Ik geloof niet dat ik mezelf voortdurend kan heruitvinden als schrijver. Ik schrijf om bepaalde redenen - redenen die ook voor mij deels verborgen zijn. Door te schrijven en steeds terug te keren naar mijn obsessies, ga ik naar die redenen op zoek.'

'Ik kies in dat opzicht niet echt mijn thema's - ze zijn daar. En ze zijn basaal: mannen en vrouwen, herinnering, tijd, verlangen.'

In uw romans is overspel vaak de katalysator die het leven van uw personages laat uiteenspatten. Net als bij Proust volgt dan een terugkeer in herinneringen. Gelooft u dat ons geheugen voortdurend muteert onder invloed van ervaringen in het heden?

'Absoluut. Dat is een belangrijk thema in mijn werk: de falsificatie van het geheugen. Mensen lijken vaak te vergeten dat ze ooit gelukkig waren. In De tijd die nodig is vraagt Ingrid zich af, nadat ze begrepen heeft dat Frank zijn vrouw niet zal verlaten, wat ze zou hebben gedaan als iemand haar had voorspeld wat er zou gebeuren - en ze beseft dat ze waarschijnlijk niet aan de relatie begonnen was. Maar als ze haar eigen verleden niet aanvaardt met al zijn tegenstrijdigheden, wordt ze minder mens.'

'Ze botst op haar eigen grenzen en ontdekt dat veel van wat ze gedaan heeft niet louter het gevolg was van haar vrije wil, maar eerder van wat op dat moment toevallig mogelijk was. Ze ontdekt dat er grenzen zijn aan haar vrijheid - dat ze bepaalde keuzes niet kan terugdraaien.'

Uw kenmerkende thema is dus overspel. Is het niet paradoxaal om de liefde dan toch als bevrijdende kracht te begroeten?

'Liefde is voor mij de enige stabiele kracht in een onstabiel leven. Er is altijd de nood om dicht bij iemand anders te zijn, om je leven te delen en aan het isolement te ontsnappen.'

'Maar velen verlaten of worden verlaten. Huwelijken blijven niet duren zoals vroeger - dat komt door de cultuur van de vrijheid, het onvermogen te aanvaarden dat bepaalde dingen buiten onze mogelijkheden liggen. De vrijheid heeft een donkere kant. De illusie van totale vrijheid schaadt de relaties tussen mensen.'

In 'Piazza Bucarest' vraagt de verteller zich af: 'Hoe kon ik ermee volstaan om over de zielenroerselen van verwende middle-class Denen te schrijven, terwijl de wereldgeschiedenis me om de oren brulde?' Worstelt u zelf ook met die vraag?

'Wanneer ik iets dergelijks schrijf, vertel ik over een discussie met mijn geweten. Het antwoord is: je moet de schrijver zijn die je kan zijn. Ik kan niet kiezen welke schrijver ik graag zou zijn. Het heeft te maken met mijzelf, mijn geboorteplaats en de generatie waartoe ik behoor.'

'Ik geloof dat alle goede literatuur universeel potentieel heeft, maar je mag je achtergrond niet verraden. Ik ben geboren in een Scandinavische welvaartstaat in een generatie die geen oorlog of geschiedenis heeft meegemaakt - daarom kan ik er alleen indirect over vertellen.'

'Sinds het einde van de Koude Oorlog, en nog dwingender sinds 11 september, voel ik de nood om mijn fictief universum open te trekken. Ik had sterk het gevoel dat de geschiedenis, ondanks alles, niet ten einde was - en dat ik dat in mijn schrijven moest integreren.'

Dat begon in de prachtige, kleine novelle 'Virginia', die speelt tijdens de oorlog op Jutland, en zet zich door in 'Veranderend licht'.

'In beide gevallen benader ik de geschiedenis op een indirecte manier, net als in Piazza Bucarest en Rode handen. Ik heb een hoofdpersonage zoals mezelf nodig waardoor ik die ervaringen kan benaderen.'

'Ik ben geen Duitser en heb de Rote Armee Fraktion [die een rol speelt in Rode handen, red.] niet meegemaakt. Via die indirecte aanpak voel ik dat ik trouw ben aan mijn achtergrond. Als ik het niet heb meegemaakt, kan ik niet doen alsof ik er alles van weet. Ik verafschuw het over iets te schrijven waar ik geen ervaring mee heb - ik zou het vals en pretentieus vinden.'

'Het is een oud gebruik om een tussenpersoon te hebben. Tsjechov doet het de hele tijd: het hoofdpersonage ontmoet iemand die zijn verhaal doet - en zo krijgen wij het te lezen.'

'In die afstand is er ruimte voor de schrijver om zichzelf te zijn, niet overweldigd te worden en niet te doen alsof hij het allemaal weet - voor mij blijven de personages altijd wat mysterieus. Ik laat alleen maar een hoekje van hun leven zien.'

De manier waarop u dat doet, is typisch melancholisch.

'Het is interessant om mensen te observeren die niet meer moeten vechten om te overleven - mensen die leven in een rijke welvaartstaat waar alles mogelijk is. Ze worden ongelukkig en voelen zich eenzaam. Ze functioneren, maar lijden. Schrijven over de ziekte van deze tijd is ook een manier van engagement.'

Dan worden ze ook nog steeds ouder. U beschouwt dat soms bijna als verraad, omdat het onze herinneringen corrumpeert. Zelf wordt u volgend jaar vijftig. Hebt u het gevoel dat de tijd dringt?

'Onvermijdelijk. Maar vreemd genoeg, ouder worden maakt me minder melancholisch. Leeftijd brengt een nieuw soort vrijheid - het heeft te maken met aanvaarding.'

'Dat is de enige waardigheid waar je als mens kunt op hopen. Het feit te kunnen zeggen: dit ben ik, dit is mijn leven, dit is het verhaal dat ik moet vertellen. Mettertijd besef je: ik moet niet kiezen. Dat wat echt belangrijk is, maakt zich wel kenbaar.'
Interview gepubliceerd in De Standaard der Letteren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten